Wildinghe Consultancy

Advies + Interim Management

Artikelen
Navigatie
 

De rol van vakbonden en de ondernemingsraad bij fusies en overnames


Algemeen

In Nederland hebben vooral ondernemingsraden op papier relatief veel zeggenschap bij fusies en overnames. Ondernemers die te weinig acht slaan op hun informatie- en consultatieverplichtingen lopen gerede kans door de ondernemingskamer te worden teruggefloten. De relatief sterke positie van de vakorganisaties bij fusies en overnames wordt geleidelijk aan uitgehold door de voortschrijdende internationalisering en het meer gemeengoed worden van vijandige overnames in Nederland, op een moment dat de beschermingsmogelijkheden tegen die overnames deels worden afgebroken.

Ondernemingsraden

Ondernemingsraden hebben op grond van de Wet op de ondernemingsraden recht van advies bij voorgenomen fusies, overnames, duurzame samenwerking of opsplitsing en verbreken van duurzame samenwerking. Ook uitbesteding valt onder dit adviesrecht.

Het adviesrecht houdt in dat de ondernemer nog voordat hij zijn besluit heeft genomen, aan de ondernemingsraad informatie moet verstrekken en zijn plannen moet motiveren. Vervolgens brengt de ondernemingsraad advies uit. Als ondernemer en ondernemingsraad van mening verschillen, moet de ondernemer de besluitvorming gedurende een maand opschorten. In die periode kan de ondernemingsraad beroep aantekenen bij de ondernemingskamer van het Amsterdamse gerechtshof. Als de ondernemer onvoldoende zorgvuldig is geweest in zijn besluitvorming, wordt de ondernemer in de regel verplicht zijn besluit in te trekken, en eventuele gevolgen ongedaan te maken.

Zo wilde een aantal jaren geleden de eigenaar van een onderneming actief op het gebied van de binnentankvaart, haar aandelen in overdragen aan een potentiële koper. De OR adviseerde negatief over dit voornemen en vroeg de ondernemer naar alternatieven te zoeken. Weliswaar was ook de OR overtuigd van de noodzaak aansluiting te zoeken bij een ander bedrijf, maar zij twijfelde eraan of de potentiële koper de juiste keuze was. De ondernemingskamer oordeelde dat de ondernemer op een aantal belangrijke punten tekort was geschoten in de informatievoorziening aan de OR, en dat de wel verstrekte informatie ten dele tegenstrijdig was. De OK oordeelde dat de ondernemer niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen, en dat het besluit moest worden ingetrokken.

Vakorganisaties

Vakorganisaties hebben invloed op fusies op grond van de SER-fusiegedragsregels en op grond van collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's). Het besluit SER-fusiegedragsregels (verder: Fusiegedragsregels) schrijft voor dat bij een fusie waar 50 of meer werknemers zijn betrokken de vakorganisaties vroegtijdig moeten worden ingelicht. Vervolgens moeten zij worden uitgenodigd voor overleg. Er wordt dan uiteengezet waarom de fusie gewenst is, wat de gevolgen hiervan zijn, hoe die worden opgevangen en wanneer de ondernemingsraad en het personeel worden ingelicht. Ook de overheid moet over de fusie worden ingelicht. Dan zijn de bonden aan zet: zij zetten uiteen welke maatregelen nodig zijn om de gevolgen van de fusie op te vangen. De afspraken die in dit overleg worden gemaakt worden vastgelegd in een sociaal plan.

Als het overleg met de vakorganisaties niet tot overeenstemming leidt is er geen mogelijkheid van beroep. De Fusiegedragsregels hebben niet de status van wet. Bedrijven die zich niet aan de code houden, kunnen niet worden beboet. De zwaarste sanctie die kan worden opgelegd is een openbare berisping.

In een groot aantal CAO's zijn afspraken opgenomen die verplichten tot overleg bij voorgenomen fusies. Ook komt het voor dat CAO's een verwijzing naar de Fusiegedragsregels bevatten.

Fusiegedragsregels
Vanaf de tweede helft van de jaren zestig kwam menig Nederlands bedrijf als gevolg van een fusie of een bedrijfssanering in andere handen. Dat pakte niet altijd gunstig uit voor de werknemers en aandeelhouders. Personeel stond soms zomaar op straat en aandelen bleken plotsklaps niks meer waard. Daar moet verandering in komen, dachten ze bij de SER. Daarom ontwierp en aanvaardde de raad de Fusiecode, waarin speciale regels stonden ter bescherming van de belangen van aandeelhouders en werknemers, in fusietaal ook wel de factoren kapitaal en arbeid genoemd.

De code verplichtte de fuserende ondernemingen om aan de betrokken vakorganisaties en aandeelhouders informatie te verstrekken over de achtergronden van de voorgenomen samenvoeging. Duidelijk moest worden gemaakt wat de economische, juridische en sociale motieven waren om tot een fusie te komen. De vakorganisaties kregen vervolgens de kans om zich over de plannen uit te spreken. De opzet van de procedures van de fusiecode bracht met zich mee dat vakbondsbestuurders dikwijls de beschikking kregen over zeer vertrouwelijke gegevens. In veel gevallen moesten zij zich daarbij houden aan de geheimhoudingsplicht.

De Fusiecode is niet meer. De afspraak uit 1970 werd begin september 2001 vervangen door de Fusiegedragsregels 2000.

Voldongen feiten

Hans Hoyinck, secretaris van de Geschillencommissie Fusiegedragsregels, legt uit dat een fusie vaak een ingrijpende gebeurtenis is. Daarom moesten werknemers en aandeelhouders de mogelijkheid krijgen hun zegje te doen vóórdat het besluit tot fusie wordt genomen. "Logisch, want meepraten over voldongen feiten is niet wat de SER onder medezeggenschap verstaat. De Fusiecode bevatte daarom vooral regels van procedurele aard", aldus Hoyinck. "Er stond bijvoorbeeld in vermeld op welke manier en in welk stadium de vakbonden inhoudelijk konden meepraten over de fusieplannen."
Volgens hem kijken de vakbonden daarbij niet alleen naar de kortetermijnbelangen van de leden, maar eveneens naar de perspectieven van de fusie op langere termijn. "Het is voor werknemers immers ook van belang dat de onderneming blijft voortbestaan", legt hij uit.
De Fusiecode had geen wettelijke status, omdat de gedragsregels niet juridisch konden worden afgedwongen. "Het was een soort gentlemans agreement ", licht Hoyinck toe. "Werkgevers en werknemers spraken onderling af om zich aan de code te houden. Dat functioneerde in de praktijk goed. De meeste partijen hielden zich eraan." Ook wel verklaarbaar, vindt hij. Als een onderneming de regels met voeten trad, konden gedupeerde werknemers of aandeelhouders naar de Fusiecommissie stappen. Als die commissie constateerde dat de code was overtreden had dit niet tot gevolg dat de fusie werd geblokkeerd. Een negatief oordeel van de commissie was echter wel slecht voor de reputatie van het desbetreffende bedrijf. Als de overtreding namelijk ernstig genoeg was bevonden, werd de uitspraak openbaar gemaakt. "Daar bleken ondernemingen toch gevoelig voor", weet Hoyinck.
"Ze hebben liever geen vervelende verhalen in de krant. Bovendien kan de uitspraak van de geschillencommissie gebruikt worden tijdens een juridische procedure tegen de fusie. Een rechter kan een dergelijk oordeel meenemen in zijn uiteindelijke beslissing."
Na verloop van tijd werden veel regels uit de fusiecode gemeengoed. In de dertig jaar dat de Fusiecode bestond, veranderde er veel op sociaal-economisch gebied. Het aantal fusies nam gestaag toe, van zo'n vijfhonderd per jaar begin jaren zeventig tot gemiddeld meer dan achthonderd de laatste jaren. Daarnaast raakte de medezeggenschap van werknemers volkomen ingeburgerd. De invloed van het personeel op belangrijke bedrijfsbeslissingen werd groter.
Vanaf het begin was de Fusiecode een experimentele regeling. Binnen en buiten de SER werd daarom voortdurend gediscussieerd over de vraag hoe de code een definitieve vorm zou kunnen krijgen. Twee thema's speelden daarbij een belangrijke rol, legt Hoyinck uit. "De code zou een steviger juridisch fundament kunnen krijgen door middel van een wettelijke grondslag. Daarnaast wilde de SER de reikwijdte van de code uitbreiden. Nu gelden de regels alleen voor het bedrijfsleven. Maar ook overheidsondernemingen, non-profitorganisaties en vrije beroepen zouden onder de Fusiecode moeten vallen."


Zelfregulering
Een speciale herzieningscommissie van de SER kwam in 1996 met voorstellen voor een nieuwe code. Het antwoord van het kabinet liet vervolgens lang op zich wachten. Maar na lang wikken en wegen schoot de regering de meeste voorstellen van de commissie af. Het kabinet oordeelde eind 2000 dat een wettelijk fundament voor een nieuwe Fusiecode niet nodig is. Het bestaande systeem van zelfregulering werkt immers prima, zo luidde de redenering. Ook vond het kabinet dat de non-profitsector en de vrije beroepen niet gebonden moeten worden aan regels die opgesteld zijn door de SER. Deze sectoren zijn immers niet in de raad vertegenwoordigd. Verder oordeelde het kabinet dat de overheid eigen regelingen heeft voor fusies en overnames. Overheidspersoneel zou dus niet onder de SER-code hoeven te vallen.

Toch is niet alles bij het oude gebleven. Het kabinet stemde wel in met de SER-voorstellen om de bescherming van aandeelhouders bij een openbaar bod op aandelen te versterken. Daartoe is dat onderdeel van de Fusiecode inmiddels nagenoeg ongewijzigd ondergebracht bij de Wet Toezicht Effectenverkeer. De Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) gaat zich voortaan bemoeien met de handhaving van de wet.
Of dit betekent dat hij voortaan minder te doen krijgt, durft Hoyinck niet te voorspellen. Bij de SER wordt het kabinetsbesluit echter wel als een tegenslag ervaren voor de modernisering en uitbreiding van de fusiegedragsregels. Naar de redenen van de beslissing kunnen de betrokkenen slechts gissen. "Dat het kabinet tegen uitbreiding van de fusiecode is, valt nog wel te begrijpen. Het gaat inderdaad om sectoren die goeddeels niet in de SER vertegenwoordigd zijn", meent secretaris Hoyinck. Waarom de oude Fusiecode geen wettelijke grondslag krijgt, blijft volgens de secretaris echter een raadsel. "Het had erg voor de hand gelegen om de nieuwe gedragsregels een wettelijke basis te geven."
De SER moet nu zelf met vertegenwoordigers van het vrije beroep en de non-profitsector onderhandelen over de mogelijkheden van de nieuwe Fusiegedragsregels voor hun sectoren. Dat is geen eenvoudige opgave, omdat in die kringen met enige huiver tegen het doorlopen van uitgebreide en ingewikkelde procedures wordt aangekeken. Een onterechte angst, volgens Hoyinck." Normaal gesproken kan met één brief naar het SER-secretariaat en naar de betrokken vakorganisaties worden volstaan. Het secretariaat kan ondernemingen daarbij helpen."

Voorbeeld Persbericht overtreding SER-fusiecode

    OVERTREDING SER-FUSIECODE DOOR OPG EN GILDE

    29 november 2001

    De Fusiecommissie van de SER heeft een ernstige overtreding van de fusiecode door de farmaceutische groothandel OPG en de participatiemaatschappij Gilde bij de overneming van Codi International B.V., een dochteronderneming van OPG, openbaar bekend gemaakt. De transactie vond in juli van dit jaar plaats.

    Tegen de hoofdregel van de fusiecode in stelden de beide bedrijven zowel de Fusiecommissie als de vakbonden pas op de hoogte nadat zij overeenstemming hadden bereikt. Daardoor kon het oordeel van de vakbonden niet meer van invloed zijn op de al genomen beslissing om te fuseren. Bovendien hebben OPG en Gilde in strijd met de regels nagelaten de vakbonden tijdig in te lichten over het tijdstip waarop officieel advies aan de ondernemingsraad werd gevraagd. Een persbericht waarin melding werd gemaakt van bereikte overeenstemming tussen de fusiepartners werd uitgegeven voordat de vakbonden van de inhoud daarvan kennis hadden kunnen nemen. Ook het personeel werd op de hoogte gebracht zonder dat met de vakbonden contact was gezocht over het tijdstip waarop dit zou gebeuren. Door deze gang van zaken zijn de vakbonden voortdurend met voldongen feiten geconfronteerd.

    De Fusiecommissie meent dat OPG en Gilde door deze overtredingen, die de kern van de fusiecode-procedure raken, ernstig en op laakbare wijze in gebreke zijn gebleven. Dat geldt te meer omdat er geen sprake is van bijzondere of dringende omstandigheden die de gemaakte fouten kunnen verontschuldigen. De Fusiecommissie acht daarom een openbare sanctie in dit geval op haar plaats. Daaraan kan niet afdoen dat de fusiepartners hebben toegegeven dat de voorgeschreven bespreking met de vakorganisaties te laat heeft plaatsgevonden. Wel heeft de Fusiecommissie bij de keuze van de sanctie rekening willen houden met het feit dat het gedrag van OPG en Gilde in eerdere fusiezaken geen aanleiding heeft gegeven tot bedenkingen. Daarom wordt in dit geval volstaan met een openbare kennisgeving in plaats van de zwaarste sanctie, namelijk een openbare berisping.

    Met deze openbare kennisgeving komt het totale aantal door de Fusiecommissie uitgesproken openbare sancties op 32 (sinds 1970). Twaalf daarvan waren openbare berispingen.

Concernverhoudingen

De verplichtingen tot informatie en consultatie van werknemers gelden ook als de beslissing betreffende de overgang niet door de werkgever wordt genomen maar door een onderneming die zeggenschap heeft over de werkgever. Anders gezegd: ook als op een hoger concernniveau wordt besloten tot overdracht van een (dochter)onderneming is het bestuur van die dochter verplicht om de werknemers te informeren en te consulteren.

In uitzonderlijke gevallen, als er sprake is van een stelselmatige bemoeienis vanuit het concern met het beleid van de dochter, is het echter denkbaar dat de medezeggenschapsverplichtingen zowel bij het bestuur van de eigen onderneming als op het hogere concernniveau rusten.

Internationalisering

Indien Nederlandse ondernemingen worden overgenomen door buitenlandse concerns zijn de Wet op de ondernemingsraden en de Fusiegedragsregels onverkort van kracht. Dat is niet het geval bij overnames in het buitenland. De WOR en de Fusiegedragsregels zijn dan alleen van toepassing als de fusie of overname ingrijpende gevolgen heeft voor de Nederlandse vestigingen van de onderneming.